Op 27 november 2024 publiceerde NRC een recensie van mijn boek ‘Paniek om niets’. Met die recensie was iets raars aan de hand.
Je zou verwachten dat in een recensie wordt gemeld waar het boek over gaat en wie de auteur is. Welnu, in deze recensie wordt wel gemeld dat het boek over de meetrevolutie gaat, dat daardoor de concentraties aan gifstoffen extreem laag zijn en dat de angst daarvoor in geen verhouding staat tot het risico. Niet gemeld wordt dat in het boek staat dat de milieuvervuiling in Nederland grotendeels is verdwenen. Niet dat in het boek de vraag wordt gesteld of kankerverwekkende stoffen eigenlijk wel kanker veroorzaken. Niet gemeld wordt dat het boek uitgebreid ingaat op de risico’s en de toxiciteit van pesticiden. Niet dat het boek de fascinerende theorie (hormese genaamd) aanstipt dat een klein beetje ‘gif’ misschien wel gezond is. Niet dat het boek is opgedragen aan de zestiende-eeuwse wijsgeer Paracelsus die schreef: gif bestaat niet, het is de dosis die bepaalt of iets giftig is of niet.
Het belangrijkst is misschien nog wel dat ik in mijn boek collega-journalisten oproep om concentraties en normen in procenten uit te drukken en niet in bijvoorbeeld microgrammen PFAS per kilo grond of liter water. De meeste mensen begrijpen ongeveer wat procenten zijn en wanneer een norm aldus wordt uitgedrukt (zoals: er mag niet meer dan 0,000 000 08 procent PFAS in het baggerslib zitten), dan neemt deze informatie onterechte ongerustheid bij mensen weg en dat lijkt me een belangrijke maatschappelijke taak voor de journalistiek.
Een recensie kan natuurlijk nooit volledig zijn, maar hier wordt wel heel veel weggelaten.
Ook over de auteur trouwens. Er werd aanvankelijk slechts gemeld dat ik ‘wetenschapsjournalist’ ben. Niet waar ik dat nobele beroep uitoefen en dat ik tegenwoordig columnist bij weekblad EW ben. Niet dat ik negen jaar wetenschapsredacteur (en ook nog even chef verslaggeverij) bij NRC Handelsblad ben geweest en als zodanig zelfs aan de wieg van die zelfde wetenschapspagina’s heb gestaan, waarop ik nu zo afgebrand word. Er werd aanvankelijk zelfs niet gemeld dat ik een afgestudeerd chemicus ben, wat toch niet onbelangrijk is bij een boek dat over de risico’s van chemische stoffen gaat. Pas nadat ik redacteur Aan de Brugh daarop wees (hij had me – keurig! – de concepttekst toegestuurd), werd dit toegevoegd.
De recensie was erg negatief, bijna een hit piece. Het stond bijvoorbeeld haaks op wat eind september in diezelfde NRC stond. Toen wijdde NRC-columnist en emeritus-hoogleraar voedingsleer Martijn Katan in zijn column een behoorlijk positieve recensie aan mijn boek.
Katan was eigenlijk van plan om een boek te schrijven met de titel Een beetje gif kan geen kwaad. Na lezing van mijn boek zag hij daarvan af. Citaat: ‘Rozendaal sluit af met de conclusie: „Een beetje gif is goed, een beetje gif is gezond.” Dat gaat mij te ver. Hij is ook minder grondig met bronnen en cijfers dan ikzelf zou zijn. Anderzijds schrijft hij een stuk sappiger dan ik en met wat hij betoogt over de imaginaire gevaren van minieme beetjes chemicaliën ben ik het eens. Dat boek van mij hoeft dus niet meer. Dat scheelt weer!’ In de recensie die Marcel aan de Brugh twee maanden later schreef wordt geheel niet gerefereerd aan die eerste positieve recensie annex column.
Aan de Brugh gaat voortvarend aan de slag om mijn stellingen te ondergraven. Hij begint met de stelling dat er ‘drukte om niks’ zou zijn en verwijst dan naar schattingen van het RIVM dat milieuverontreiniging nog steeds 4,5 procent van de ziektelast in Nederland veroorzaakt. Dat is weliswaar minder dan tien jaar geleden, toen het nog 6 procent was, maar geen niks.
Voor alle duidelijkheid, dit zijn vermoedens. Schattingen op basis van computermodellen van het RIVM. Er zijn geen artsen die in hun diagnose stellen dat iemand astma heeft ten gevolge van de luchtvervuiling. Ook de milieubeweging baseert zich vaak op deze computermodellen.
De cijfers over concentraties en emissies wijzen evenwel uit dat de milieuvervuiling in Nederland lager is dan in vele decennia en soms zelfs eeuwen. In mijn boek noem ik die cijfers, die mijn analyse dat het om vrijwel niets gaat onderbouwen. De vervuiling met zwaveldioxide (SO2) bijvoorbeeld is in steden als Rotterdam afgenomen van 200 microgram jaargemiddeld vijftig jaar geleden tot 1 à 2 nu. Ook op de alom als betrouwbaar beoordeelde website Our World in Data (gelieerd aan de universiteit van Oxford) wemelt het van de cijfers en grafieken waaruit blijkt dat de vervuiling in de Westerse landen spectaculair is gedaald. De fijnstofvervuiling (SPM, suspended particulate matter) is nu in steden als Londen maar ook in Nederland lager dan hij in driehonderd jaar is geweest. Dit soort buitengewoon bemoedigende cijfers en grafieken zijn overigens nog nooit in de NRC te lezen geweest.
Verder schrijft Aan de Brugh dat het niet klopt dat door de meetrevolutie de normen steeds strenger worden want die normen worden opgesteld aan de hand van dierproeven. Dûh. Natuurlijk is dat zo. Iedereen die over dit gebied schrijft, weet dat normen op dierproeven zijn gebaseerd. Daar heb ik in diverse artikelen en ook in diverse boeken aandacht aan besteed. Maar wát die proeven meten, wordt beïnvloed door de meetrevolutie. In de jaren zestig, toen analytisch chemici nog geen ppb’s (parts per billion, delen per miljard) en ppt’s (parts per trillion, delen per biljoen) konden meten, werden de dierproeven daar dus niet mee uitgevoerd. Dus indirect heeft de meetnauwkeurigheid een sturende invloed op zowel de accuratesse van dierproeven en dus de strengheid van normen.
Wie kaatst, moet de bal verwachten. In mijn boek verwijt ik veel journalisten en zelfs wetenschapsjournalisten dat ze een doorgeefluik voor Greenpeace en co zijn. Ik noem in dat verband Marcel aan de Brugh niet, maar het is niet ondenkbaar dat hij zich aangevallen voelde (vaak zit er weinig licht tussen het standpunt van Aan de Brugh en dat van de milieubeweging) en daarom zo’n hit piece schreef. In het boek loof ik emeritus-hoogleraar toxicologie Martin van den Berg wel voor een stuk dat hij eerder in NRC had geschreven maar merkte aan het eind, in de bibliografie, wel op dat Van den Berg in de ogen van sommige chemici op hol was geslagen bij een zaak tegen een lelieteler in Limburg. In dat verband citeer ik chemicus Jaap Hanekamp die schreef dat Van den Berg ‘zich diep academisch moet schamen.’ Wellicht dat die kritiek bij Van den Berg in het verkeerde keelgat is geschoten en dat hij daarom aan de NRC meldt ‘dat het onbenul’ bij mij zit – terwijl hij moet weten (hij stelt mijn boek te hebben gelezen) dat ik chemicus ben, al bijna vijftig jaar over de risico’s van chemische stoffen schrijf en het boek ook nog eens opdraag aan de grondlegger van de toxicologie, Paracelsus.
Het bizarre is dat er weinig licht zit tussen het standpunt van Martin van den Berg en dat van mij over chemische risico’s. Op 21 februari 2024 schreef Van den Berg in NRC een stuk met als titel ‘Giftig, zeker, maar dosering is alles’.
Daarin stelt hij dat er een meetrevolutie is geweest, dat de dosis bepaalt of iets giftig is of niet en dat het publiek en de media ervoor moeten waken dat de angst voor chemische stoffen niet met ons aan de haal gaat. Dat is ongeveer de samenvatting van mijn boek!
Probleem is natuurlijk ook dat veel mensen, en ook deskundigen, hun brood verdienen met de risico’s van de chemie. Zoals een andere toxicoloog, Jan Koeman, ooit zei: ‘vooralsnog verdienen er meer mensen aan het milieu dan er onder lijden.’
Tenslotte maakt Aan de Brugh veel werk van sociaal-psychologisch onderzoek naar de angst voor chemicaliën. Hij stelde me per mail de vraag of ik die literatuur ken en ik antwoordde eerlijk dat ik die literatuur niet zo goed ken maar dat ik als observeerder en ervaringsdeskundige al vijftig jaar merk dat de angst voor alle dat ‘chemisch’ heet sterk aan het toenemen is. In het boek verwijs ik bijvoorbeeld naar de opkomst van ‘biologisch’ voedsel dat zich sterk profileert als niet-chemisch. Ik had ook kunnen verwijzen naar de recente toename van het aantal ongewenste zwangerschappen, die volgens veel deskundigen verwijst naar een zekere ‘hormonofobie’ – een angst voor de chemische hormonen in de anticonceptiepil.
Aan de Brugh kent die sociaal-psychologische literatuur klaarblijkelijk wel. Goed van hem! Vervolgens wijdt hij er zeven alinea’s aan. Met daarin een opmerkelijk zinnetje, dat er voor zover bekend geen langdurig onderzoek naar de angsten en percepties van mensen voor chemische risico’s bestaat. Dit betekent natuurlijk dat ik best wel eens gelijk kan hebben met mijn hypothese dat door de meetrevolutie de chemofobie is toegenomen, maar vreemd genoeg trekt Aan de Brugh die conclusie niet. Verder lijkt het me sterk dat deze sociaal-psychologen iets afweten van de uitzonderlijke vooruitgang in het meten van chemische stoffen, die ik in mijn boek tot ‘meetrevolutie’ bestempel.
Tenslotte, eerlijk is eerlijk, Aan de Brugh attendeerde me op een feitelijke fout die er in mijn boek staat. Op pagina 119 schrijf ik dat twee journalisten die op 14 juli 2023 een lang artikel over PFAS schreven geen natuurwetenschappelijke achtergrond zouden hebben. Dat klopt niet en dat zal ik dan ook corrigeren in de vierde druk die hopelijk binnenkort zal verschijnen.