Vanaf 1975 heb ik tientallen artikelen over milieuvervuiling geschreven, vooral in NRC Handelsblad, waar ik in 1977 in dienst trad als redacteur wetenschappen. Het was de tijd dat er veel verontrusting was over luchtvervuiling en bodemvervuiling, onder meer in Lekkerkerk. Op 7 juni 1980 schreef ik met milieuredacteur Flok de Ruiter een groot artikel in NRC Handelsblad over een gifaffaire in Helmond. De reportage die ik datzelfde jaar samen met hem over de mede met dioxine verontreinigde Volgermeerpolder schreef in NRC Handelsblad leidde tot Kamervragen en promoveerde de polder tot één van Nederlands beruchtste gifaffaires.
In diezelfde tijd werd mijn invalshoek anders. Zo schreef ik in 1979 een artikel waarin ik twijfels uitsprak over de risico’s van chemicaliën. Citaat: ‘Het geruchtmakende verhaal dat de zoetstof saccharine kankerverwekkend zou zijn, komt uit een onderzoek waarin men aan een paar honderd ratten en muizen hoeveelheden saccharine te drinken heeft gegeven, die corresponderen met de consumptie van 800 flessen limonade per dag gedurende een paar jaar. Nee, dat is niet gezond.’
Dat werd in 1980 gebruikt voor het mavo-eindexamen. Er ontstond een pittige discussie, waar ook Het Vrije Volk zich mee bemoeide. Op 11 april 1981 schreef ik, naar aanleiding van een driedaagse conferentie in Noordwijkerhout van de verzamelde Nederlandse milieugroepen, in het Zaterdags bijvoegsel van NRC Handelsblad één van de eerste kritische verhalen in de Nederlandse media over de milieubeweging.
Op 18 maart 1982 keek de wetenschapsbijlage van NRC Handelsblad terug op hoe tien jaar daarvoor het rapport aan de Club van Rome Nederland op zijn kop had gezet. Ik nam daarvoor enkele jaargangen kranten door en registreerde de schokgolf van dag tot dag. In diezelfde krant interviewden Wout Woltz en ik drie Nederlanders die een rol hadden gespeeld bij de tot stand koming van de Club van Rome: econoom en Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen, chemicus en lid van de Club van Rome Frits Böttcher en Shell-topman Gerry Wagner. De kop: Zo wild als in de jaren vijftig krijgen we het niet meer.
Mijn kanttekeningen bij het doemdenken rond de Club van Rome werden niet door iedereen op prijs gesteld. Op 5 mei 1978 promoveerde Wil Thissen aan de TU Eindhoven op een proefschrift waarin hij aantoonde dat de rekenmodellen die in het rapport aan de Club van Rome waren gebruikt niet deugden. Op de voorpagina vatte ik de conclusies van Thissen samen – er zaten dubieuze aannames, bijvoorbeeld over de bevolkingsgroei, in het computermodel en ook had ik in een nieuwsanalyse (‘Club v. Rome werkte op te frivole basis’) op de opiniepagina milde kritiek op de onheilsboodschappen van de Club van Rome.
Journalist Willem Oltmans, die een belangrijke rol had gespeeld in de Club van Rome-hype in Nederland, schreef een ingezonden brief waar de woedde van af spatte. Hij meldde dat ik geen recht van spreken had, want toen ik nog op ‘Kindergarten’ zat, wist Oltmans al hoe het met de planeet zat. Later, in zijn dagboek van 17 juni 1979, had Oltmans het nog een keer sarcastisch over ‘het “genie” Rozendaal, medewerker van de wetenschapsredactie’.
Wouter van Dieren, een van de boegbeelden van de milieubeweging en een andere motor van de Club van Rome-hype, was in zijn kuif gepikt en schreef op 28 juli 1979 een woedende ingezonden brief waarin hij vond dat ik als ‘beginnend redacteur wetenschappen’ de wetenschappelijke literatuur beter zou moeten volgen. Daarna bleef er binnen NRC Handelsblad onenigheid tussen Van Dieren en mijzelf. Na weer een aanvaring probeerde op 17 mei 1980 econoom Roefie Hueting in NRC Handelsblad te bemiddelen.
In dezelfde tijd ontdekte ik dat er op milieugebied een flinke kloof gaapt tussen perceptie en werkelijkheid. Ik kreeg door dat de milieuvervuiling snel begon af te nemen maar dat dit door milieudeskundigen en de milieubeweging liever niet werd uitgesproken. Rond die tijd ook transformeerde ik tot vooruitgangsoptimist. Met Peter van Dijk, destijds verslaggever voor NRC Handelsblad (later adjunct-hoofdredacteur voor die krant en hoofdredacteur van het Algemeen Dagblad) schreef ik een serie artikelen over innovatie, technologische vernieuwing. Die werkten we om tot het boek De Hollandse ziekte, dat in 1981 verscheen.
Belangrijk was ook een bezoek aan wat toen ook wel de Driehoek des Doods werd genoemd. In 1990 – ik werkte inmiddels bij Elsevier – maakte ik een reportage over het gebied waar de toenmalige DDR, Tsjecho-Slowakije en Polen samenkwamen, met als kop ‘Verslag uit de driehoek van de dood’ (23 juni 1990). Daar drong tot me door dat er een hiërarchie in vervuiling is. Wij maakten ons in Nederland toen druk om dioxine in de moedermelk maar dat kon omdat de grootste smerigheid (zwaveldioxide in de lucht) bij ons al lang was aangepakt.
Hieronder nog enkele voorbeelden van milieu-artikelen.
Een stuk over dioxine in NRC Handelsblad van 17 december 1980: Dioxine is te giftig om kanker te verwekken.
Al in 2015 vroeg ik me in Elsevier Weekblad af of de bijensterfte nu door het pesticidegebruik dan wel de Varroa-mijt kwam.
Op 4 april 2015 schreef ik in Elsevier Weekblad over de spectaculaire toename van het zicht in Nederland omdat de luchtvervuiling zo is afgenomen. De luchtvervuiling is zelfs zo gedaald beschreef ik op 30 mei 2015 dat de kwaliteit van spruiten en ons dagelijks brood wordt bedreigd – daarom wordt zwavel aan de kunstmest toegevoegd.
De hetze tegen chloor is bizar maar dooft gelukkig langzaam uit, aldus dit verhaal van 21 november 2017.